Ons kantoor is gestart door P.J.M. Aalberse (1897) die enkele jaren tevoren de studentenvereniging Augustinus opgericht heeft. In zijn dagboek beschrijft hij de eerste zaak die ons kantoor aangenomen heeft als volgt:
"26 november 1897 legde ik reeds de eed als advocaat en procureur af, en 3 december 1897 vestigde ik me als advocaat-procureur op het Rapenburg no. 55, bij juffrouw Batstra, van zaliger gedachtenis. En reeds den eigen dag kwam een boer met zijn proces: een hooger beroep tegen 't vonnis van den kantonrechter te Alphen: zijn schapen waren door de honden van zijn buurman doodgebeten. Lies was toen juist bij me, om te helpen, mijn boekenkasten in orde te brengen. Vreugde!"
"Die boer, G. van Dobben te Alphen aan den Rijn, is mijn fortuin geweest. Toen hij me de zaak in handen had gegeven, kwam hij na acht dagen terug: hij was toch wel een beetje bang: dat zoo'n piepjong advocaatje de zaak er niet goed afbrengen zou. Ik hield me groot: 'Ga gerust je gang, ik zeg alleen, dat 't een zeer moeilijke zaak is, mijn toekomst hangt ervan af, haar te winnen; kom je bij een ouderen advocaat, dan vindt hij 't een prut-zaakje misschien en zonder dat hij op de moeilijke punten let gaat hij procederen, en je loopt grote kans 't te verliezen'. Dat maakte indruk. Hij zou zich nog acht dagen bedenken. Zonder dat ik 't wist ik vernam 't eerst maanden later ging hij naar prof. Oppenheim; deze hemelde me hóóg op; hij moest mij die zaak laten behandelen, enz. enz. En aldus geschiedde, en goddank met succes!"
"15 februari 1898 kwam 't vonnis: de zaak met glans gewonnen! Dat was een vreugde! Van Dobben richtte een groot festijn aan, waarop wel een 50 boeren en boerinnen aanwezig waren, óók de dominé: ik moest daar komen. Op de taarten stond: 'Weg met Pit' (de advocaat van de tegenpartij), 'Leve A'. De schoolmeester had een roerend gedicht gemaakt. Er werden eenige psalmen gezongen; de dominé preekte, dat ik met hen toch stond op een gemeenschappelijk fordament, het geloof in den Goddenlijken oorsprong van het recht. 't Was een prachtige fuif en een schitterende reclame. Onmiddellijk kreeg ik al de boeren uit de Rijnstreek. Geen week ging voorbij, of er kwamen er een paar bij me. Zoo kreeg ik al heel spoedig een aardige praktijk. 'k Had 't ontzettend druk."
(Uit: Aalberse Dagboeken 1902 - 1946, uitgegeven door J.P. de Valk en A.C.M. Kappelhof, Instituut voor Nederlanse Geschiedenis, Den Haag, 2006.)